Hyper & hypo
Als je diabetes hebt, dan gebeurt het wel eens: je zit te hoog of te laag. Dat betekent dat je teveel of te weinig suiker (glucose) in je bloed hebt. Je voelt je dan niet lekker. Af en toe een te hoge (hyper) of te lage (hypo) bloedglucose is niet erg. Maar je moet wel weten wat jij, je ouders of mensen in je omgeving dan moeten doen. Je zit goed als je tussen de 4 en 10 mmol/l zit als je meet met je bloedglucosemeter. Dit kan je zo houden door te letten op wat je eet, hoeveel je beweegt/sport en hoeveel je spuit.
Als er te weinig glucose (suiker) in het bloed is (onder de 4 mmol/l), dan heb je een hypo. Als je een hypo hebt, merk je dat bijvoorbeeld doordat je:
gaat zweten
gaat trillen
hoofdpijn hebt
duizelig wordt
minder concentratie hebt
moe bent
honger hebt
chagrijnig wordt
Als je dit voelt, moet je even meten. Zit je laag, dan kun je bijvoorbeeld een paar dextrootjes pakken, limonade drinken of een extra boterham eten. Test na een kwartier nog een keer. Zit je dan nog te laag, neem dan opnieuw iets met suiker.
Hoe krijg je een hypo?
Je kan een hypo krijgen door:
te veel insuline spuiten
anders eten (andere tijden of ander soort eten, bijvoorbeeld op vakantie)
ziek zijn
heel veel rennen, spelen, sporten en/of stoeien
stress
te weinig eten/drinken
Wat is een hyper?
Als je boven de 10 mmol zit, heb je een hyper. Je moet dan meestal vaker plassen, voelt je moe en je hebt enorme dorst. Om te zorgen dat je minder "hoog" komt te zitten, moet je insuline spuiten. Dat doe je met de insulinepen of insulinepomp. Bij een pomp heet het bijspuiten: "bolussen". Die insuline zorgt er dan voor dat de suiker uit je bloed weer door je spieren, hoofd en lichaam kan worden gebruikt. Dat je veel moet plassen, dorst hebt en moe bent, is dan weer snel over.